|
Autofabrikant André Citroën
besloot in 1935 een auto te ontwikkelen die geschikt zou moeten
zijn voor het ruige Franse platteland: de TPV, oftewel Toute Petite
Voiture . Projectleider en stuwende kracht Pierre-Jules Boulanger
omschreef het doel als 'een paraplu op vier wielen'. Op basis van
marktonderzoek werd besloten dat het een voertuig moest worden dat
twee boeren met 50 kilogram aardappelen kon vervoeren of een vat
met 50 liter wijn. Ook gaat het verhaal dat het mogelijk zou moeten
zijn om een schaap in de auto mee te nemen. De auto moest hierbij
zo comfortabel zijn dat eieren in een mand niet zouden breken
wanneer de auto over een stuk omgeploegd land zou rijden. Overige
eisen waren dat de auto vooral zuinig, betrouwbaar, goedkoop en
eenvoudig te bedienen moest zijn. Een boerin moest ermee naar de
markt kunnen rijden. 's Zondags moest de boer er met een hoed op in
passen zodat hij per auto naar de kerk kon. Het uiterlijk van de
wagen werd niet belangrijk geacht.
Er werd een auto ontwikkeld die
aan het merendeel van die eisen voldeed, maar hij was zeker nog
niet klaar voor productie. Citroën was van plan een prototype van
de auto te presenteren op de Salon d'Automobile van oktober 1939,
maar vanwege de Tweede Wereldoorlog werd de Salon afgelast.
Na de oorlog, en na nog een
grondige verandering van het oorspronkelijke ontwerp, werd de auto
in 1948 aan de pers en publiek voorgesteld. Een journalist zou het
wagentje het lelijke eendje hebben genoemd (het beeldmerk van
Citroën was voor de oorlog een zwaan) en deze benaming is in
Nederland een geuzennaam geworden.
De 2CV werd in het begin van de
productie voornamelijk aan boeren (primaire doelgroep),
zorgverleners als huisartsen en bekende Franse kunstenaars (gratis
reclame) geleverd. De Franse plattelanders waren direct
enthousiast, wat de wachttijd liet oplopen tot drie jaar. Nederland
was in 1952 het eerste exportland voor de 2CV. De wagen werd hier
in het begin echter slecht verkocht, waarschijnlijk vanwege het
uiterlijk. Latere versies werden net als elders in Europa tot
cultvoertuigen. De 2CV mag zich scharen tussen automobiele iconen
als de Volkswagen Kever, de Morris Minor, de Mini en de Fiat 500.
Nu is de 2CV zeer populair als tweede auto om 's zomers lekker te
kunnen toeren met het dakje open. Aangezien er nog slechts zo'n
8500 2CV's in Nederland rond rijden zijn prijzen van om en nabij de
15.000,- euro voor perfect bewaarde of totaal gerestaureerde
exemplaren heel normaal geworden. Onderdelen zijn gelukkig nog
steeds erg goedkoop en vanwege z'n lage gewicht (560kg) valt ook de
wegenbelasting van 33,- euro per kwartaal heel erg mee. Veel 2CV's
zijn trouwens al ouder dan 25 jaar en dus vrij van
wegenbelasting.
Bron: Wikipedia
|