Deze cache maakt deel uit van het rondje Delfzijl e.o. 4. Een fietsronde van 30 km door de gemeenten Delfzijl en Appingedam.
Let op! Alle caches zijn per fiets of lopend te bereiken, maar niet altijd met de auto! Houd je s.v.p aan de verkeersregels, parkeer niet op prive-terrein en doe de caches alleen bij daglicht. Neem een pen mee en vergeet niet de bonusaanwijzingen te noteren.
Specifieke cache info:
Dit is de achttiende cache van de fietstocht.
Alleen te doen tijdens daglichturen!
De cache ligt niet op het bovenstaande coördinaat, het is enkel het startpunt van de drampex. Als je niet weet wat een drampex is, kijk dan bij de link Related Webpage bovenaan de pagina. Volg de route vanaf het opgegeven startpunt en je treft de cache aan het einde aan.
Aanvullende info:
Het Uitwierdermaar is een maar tussen het Damsterdiep en de noord-westelijke wierdevoet van het plaatsje Uitwierde.

Door de natuur en het cultuurlandschap is het maar onder meer populair onder kanoërs; het maakt onderdeel uit van een aantal kanoroutes. Men kan als men het maar opvaart verder varen door het Marsummermaar. Het Uitwierdermaar is voor een deel de grens tussen de gemeentes Delfzijl en Appingedam.
Maren:
Een maar is de Groningse naam voor een waterloop. De naam is verwant aan meer in de betekenis watervlakte. Maren zijn meestal smalle, ondiepe, onregelmatige, soms ook niet-natuurlijke stroompjes (slootjes) die al eeuwenlang door het landschap stromen. Ze komen het meest voor in de Groninger landstreken Hunsingo en Fivelingo. Als voormalige kweldergeulen en prielen zijn het karakteristieke landschapselementen die nog getuigen van de ontstaansgeschiedenis van dit gebied. Eerst voerden ze het zoute zeewater af en aan. Later, na de aanleg van de dijken, zijn veel maren aangepast en vergraven en werden ze gebruikt voor afwatering van zoet water en als transportweg door de mens. Zij vormen belangrijke structuurlijnen in het landschap en spelen een grote rol in de cultuurhistorische samenhang ervan.
Enkele voorbeelden van maren zijn:
het Abbemaar
het Bierumermaar
het Biessumermaar
het Eenumermaar
het Kardingermaar
het Lellenstermaar
het Lustigemaar
het Pieterbuurstermaar
het Potmaar
het Sauwerdermaar
het Sint-Nicolaasmaar
het Stedumermaar
het Uitwierdermaar
het Warffumermaar
het Westerwijtwerdermaar
Bij het waterschap Noorderzijlvest zijn meer dan 100 wateren bekend die als naam een samenstelling op "-maar" hebben. Kleine wateren staan doorgaans bekend als tocht. In Oost-Groningen spreekt men doorgaans van diep(je) en watering.
De ontstaans geschiedenis van het landschapin NO-Groningen:
Tot het begin van de jaartelling
Aan het einde van de laatste ijstijd warmde de aarde op. De ijskappen smolten en de Noordzee, waar ooit mammoeten liepen, stroomde vol. De kustlijn werd gevormd door een gesloten duinenrij, iets buiten de huidige eilandenlijn. In het lage achterland ontstonden uitgestrekte veenmoerassen.
De eerste bewoners, afkomstig van de zandgronden, vestigden zich op de hoge oeverwallen van de riviertjes de Fivel en de Hunze. Deze riviertjes waren de enige verbinding door de veenmoerassen. Om zich te beschermen tegen het verder stijgende water wierpen zij hoogtes (wierden) op.
Tot de Middeleeuwen
Door de west-ooststroming van de zee vormde zich een haakwal, 'de kwelderwal van Uithuizen'. In de luwte daarvan groeiden de kwelders aan, doorsneden met prielen, de maren. Een tweede generatie wierden werd ontwikkeld, zoals Oldörp en Walsweer. Later, ongeveer in dezelfde tijd als de eerste bedijkingen, vestigde men woonplaatsen op de hoge zanderige platen: Zandeweer, Eppenhuizen, Garsthuizen. In het huidige landschap is deze ontstaansgeschiedenis afleesbaar: de maren van west, naar oost, in herkenbare laagtes, het reliëf van de kwelders, de woonplaatsen op de hoge gedeeltes en het wegenpatroon ontstaan uit de vroegere veedriften.
Middeleeuwse bedijkingen van de Fivelboezem
Eind twaalfde eeuw vestigden zich belangrijke kloosterorden in het Groninger wierdenlandschap. Deze beheersten de techniek om overtollig water af te voeren met pompen en zijlen. Vanaf die tijd is er sprake van het georganiseerd aanleggen van dijken. Door de verzanding van de Fivel bij Westeremden en de snelle kwelderaangroei werd vanaf de twaalfde eeuw kort na elkaar land bedijkt. De oudste bedijking aan de noorwestzijde van de Fivelboezem liep van Uithuizen langs Oldenzijl naar Westeremden (Dijkummerweg, Fiveldijk). Aan de zuidzijde van de Fivelboezem werd een dijk aangelegd op de oeverwal van Zeerijp, Godlinze en Spijk. De kwelderkreken, de maren, kregen een belangrijke funktie voor de afwatering. Waar de middeleeuwse dijken de maren kruisten zijn zijlen geweest: Oldenzijl, Zijldijk.
De Oldiek: De Oldiek is de naam voor de oude dijk die reeds omstreeks 1250 Groningen aan de waddenzijde omsloot - direct boven Warffum, Usquert en Uithuizen - aansluitend op de Zijldijk. De middeleeuwse bedijkingsactiviteit eindigde met de afsluiting van de Fivelboezem. De kwelders groeiden verder aan en rond de de uiterdijkselanden en de meeden werd wel een zomerkade aangelegd, maar de bedjking zou pas enkele eeuwen later plaats vinden.
De Middendijk: Pas nadat door de Sint Maartensvloed in 1686 en de Kerstvloed van 1717, de Oldiek op heel veel plaatsen was doorgebroken, besloot men de oude dijk niet meer te herstellen, maar een geheel nieuwe dijk rond de provincie aan te leggen. Deze 'Middendijk' van 1718 is nog grotendeels aanwezig.

De ontstaansgeschiedenis van het landschap van Noord-Groningen wordt bij uitstek zichtbaar in de maren: de kreken en prielen van dit voormalige waddengebied. Hun naam is afgeleid van het oud-Friese maer, een waterloop die als scheiding van twee gebieden functioneerde. Aan hun loop is vaak de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap af te lezen; langs hun slingerende lijnen vinden we veelal de wierdenreeksen en de borgen en boerderijen.
De maren zijn de moeite van behoud, bescherming en versterking waard, zo vindt onder anderen architect Marien Bügel. In zijn afgelegen huis annex werkplek te Oldenzijl werkt hij gestaag door aan zijn geesteskind, het project Maren in Noord-Groningen. Vanuit zijn professionele invalshoek – ‘een goede architect houdt zich ook met de omgeving en met de details daarvan bezig’ – én vanuit een persoonlijke motivatie raakte Bügel betrokken bij de ruimtelijke ordening in het algemeen en die van zijn eigen omgeving in het bijzonder. ‘Nederland is ruimtelijk aan het ont-ordenen’, is zijn stelling. ‘Ons land verrommelt en is één metropool aan het worden. Als dat al een niet te vermijden ontwikkeling is en als mensen op termijn vaker vestigingsplaatsen zoeken in het landelijk gebied, zorg dan voor landschappelijke kwaliteit en bewaak zeker de cultuurhistorische identiteit van dat landschap.’
In eigen omgeving was hij een van de oprichters van de Stichting Natuur en Landschap Eemsmond, die het bestemmingsplan voor het buitengebied van die gemeente en ook het eerste Provinciale Omgevingsplan kritisch volgde. Al doende ontwikkelde Bügel veel kennis en aandacht voor de maren. In 2000-2001 schreef hij samen met anderen de nota Van wierde tot Wad: een lijn door tijd en ruimte, een Belvedèreproject. Bügel: ‘De maren bepalen samen met de wierdenreeksen en de dijken de landschappelijke identiteit van deze streek. Ze vormen prachtige oost-westlijnen door Noord-Groningen.’ Als voorbeeld noemt hij het Helwerdermaar, ten zuiden van Uithuizen. ‘Dit water zou, als het meer ruimte kreeg, kunnen functioneren als een ecologische ader van het landschap. Daarnaast zou het gebruikt kunnen worden voor het vasthouden van water of voor recreatie.’
Ook de mooie streekwandeling "Onder de klokslag van Oetwier" gaat door dit gebied en voert je langs het Uitwiedermaar. Voor meer informatie zie: beschrijving
Het bord met info welk u moet bezoeken, maakt deel van deze wandeling uit.