Deze cache maakt deel uit van het rondje Delfzijl e.o. 4. Een fietsronde van 30 km door de gemeenten Delfzijl en Appingedam.
Let op! Alle caches zijn per fiets of lopend te bereiken, maar niet altijd met de auto! Houd je s.v.p aan de verkeersregels, parkeer niet op prive-terrein en doe de caches alleen bij daglicht. Neem een pen mee en vergeet niet de bonusaanwijzingen te noteren.
Specifieke cache info:
Dit is de zesde cache van de fietstocht.
Aanvullende info:

Heekthuizen, de Grote Heekt en de Kleine Heekt op een kaart uit ca. 1870 van de gemeente Appingedam.
Heekt is het grondwoord in de naam van enkele waterlopen (maren) en een voormalig buurtschap ten noorden van Appingedam, provincie Groningen.
Groote Heekt: Zie 4.09
Kleine Heekt: het riviertje tussen Krewerd en Tjamsweer, waar de loop oorspronkelijk in het Damsterdiep uitmondde. De Kleine Heekt vormt de voortzetting van enkele verdwenen kreken (waaronder de Oude Tochtsloot), die in verbinding stonden met het Leege Maar of Lijmaar. Het stroombed gaat in een boog om de voormalige wierde van Wierhuizen, doorsnijdt de huiswierde van Ranswerd en snijdt de voormalige wierde van Scharpehorn af van de rest van het kerspel Tjamsweer.
Nieuwe Heekt: het omleidingskanaal rond De Wierde van Appingedam, in het verlengde van de Groote Heekt en omstreeks 1500 gegraven ter vervanging van de geblokkeerde loop door Appingedam. De brug over Nieuwe Heekt in de weg naar Jukwerd stond bekend als de Hambrug.
Oude Heektje: de voormalige tochtsloot tussen de Groote Heekt en de Kleine Heekt; tevens de voortzetting van de Pijpsloot verder westelijk.
Olde Heekt: de voormalige waterloop aan de oostzijde van De Wierde en langs de Netweg te Appingedam. Volgens 17e-eeuwse bronnen identiek aan de Appe of Oude Apt, een ontwateringsslootje ten zuiden van de kloosterwierde en ten oosten van het Bolwerk, dat in het Damsterdiep uitmondde. Oudere bronnen noemen geven de naam Heekt tevens aan het gedempte Kattendiep of Zandtsterdiep.
Heekthuizen, dit was een voormalig buurtschap of boerderij aan de Groote Heekt in het kerspel Jukwerd. Het aangrenzende gebied aan de overzijde van de Groote Heekt heette Langerijp en behoorde – in tegenstelling tot het aangrenzende gebied – tot het kerspel Holwierde (nu Appingedam). Hier was tevens de deftige boerderij Ballingeheem te vinden, die 1442 werd geschonken aan het Augustijnenklooster te Appingedam. Archeologische vondsten suggereren dat enkele huiswierden al uit de Vroege Middeleeuwen dateren.
De naam Heek(t) is afgeleid van het Oud-Friese *haka 'hoek, haak' en als zodanig verwant met de naam voor de vissoort heekt en voor het Duitse Hecht, Middel-Nederduits heket 'snoek'. De bedoelde hoek is kennelijk de scherpe bocht bij Groepham ten zuiden van Holwierde, in 1470 die Huck genoemd en in de 19e eeuw aangeduid als Botshorn. Het toponiem komt ook voor als naam voor een buurtschap en een meertje ten zuiden van Garrelsweer (Hoeksmeer, ca. 1445 Hokes mere) en als perceelsnaam bij Ten Post (1470 Heeckstee en die Heeke).
Er zijn aanwijzingen dat de Olde Heekt of Appe aanvankelijk doorliep in de richting van het Kattendiep. In de jaren 1444, 1464 en 1472 werd vastgelegd dat de polders rond ’t Zandt mochten afwateren naar het Damsterdiep. In ruil daarvoor moesten zij de Heekt oftewel de Grafft opschonen en vanuit de Heekt een kanaaltje naar het Damsterdiep graven, waardoor een deel van de toegenomen waterstroom veilig door Appingedam kon worden geleid. Het Kattendiep werd daarom aanvankelijk wel Zandtsterdiep genoemd. De naam Kattendiep wordt pas in 1749 vermeld.
Het is onduidelijk hoe de verschillende delen van de Heekt met elkaar in verbinding stonden. Goldhoorn (1948) oppert de gedachte dat de Groote Heekt oorspronkelijk de voortzetting vormde van de Groeve, waarvan de voorloper later gekanaliseerd zou zijn.
Siemens (1957) denkt bij deze voorloper aan de Kromme Tocht langs de Olinger Meedelaan. Hoft (1990, 2007) meent dat de Kromme Tocht zich voortzette in de Appe, die zijns inziens een kronkelend verloop door het stadscentrum van Appingedam had, voordat hij in de Groote Heekt uitmondde. Knottnerus (2008) meent daarentegen dat de Heekt verder westelijk ontsprong. Hij stelt dat het Oude Heektje, de Olde Heekt en het Kattendiep het tracé van een prehistorische geul volgen, die vanaf Garreweer nog in de ondergrond aanwezig is. De Kleine en Groote Heekt zouden mogelijk pas naderhand zijn gegraven om het water uit het laag gelegen gebied rond Appingedam naar het noorden af te voeren.
Mogelijk heeft de voorloper van het Kattendiep zich oorspronkelijk voortgezet in de Oude Sijpe bij Solwerd. Kremer en Westendorp berichtten in 1839 over "een digt gewassen en geheel toegeslijkt oud stroombed … komende van de Kloosterwierde van Appingedam en loopende langs Uitwierde naar den Eemsdijk bij Trijnnaats". Door de kleiwinning zijn alle sporen daarvan uitgewist.

De Appe: De naam Appe, Apt of Abt duikt voor het eerst op in geschreven stukken uit de 17e-eeuw. Hij werd gebruikt voor een afwateringssloot langs de Kloosterwierde te Appingedam, die tevens als grenssloot met het kerspel Tjamsweer diende. Op enkele gedruktekaarten staat de naam Appa bij het Oude Heektje onder Tjamsweer vermeld. De naam is waarschijnlijk ouder: -apa is een zeldzaam vroeg-Germaans hydroniem, dat onder andere voorkomt in de riviernaam Abelitz (een grenswatertje tussen de Krummhörn en het Brokmerland).
De naam Appe speekt nogal tot de verbeelding, omdat men meent dat Appingedam zijn naam aan een dam in het riviertje te danken zou hebben. Het watertje ontbreekt op de stadskaart van Jacob van Deventer (ca. 1567), die in plaats daarvan de in 1501 gegraven gracht door de kloosterwierde tekent. Predikant J.I. Harkenroht schreef in 1731 hij "naa veel zoeken en vragen eindelijk ook een watertje bij dezen ouden stad Appingedam gevonden, de Apt genoemt, zijnde buiten twijfel de Naamgever dezer stadt" (Oostfriesche Oorsprongkelykheden, p. 102).
Stadsgeschiedschrijver H.P. Steenhuis had zijn twijfels en schreef in 1828: "Wat mij aangaat, ik geloof niet, dat de Apt ooit in het Damsterdiep geloopen heeft, maar wel in de Heekte. De Apt die men als de scheiding tusschen Appingedam en Tjamsweer aanwijst, is eene scheidings-greppel, en afwatering voor de huizen aan de Broerstraat, Bolwerk oostzijde, doch verder niet meer". Desondanks tekende hij het watertje wel op zijn historische stadskaart uit 1833. Scepsis overheerste bij A.S. de Blécourt (1929), die stelde dat er "een mysterie over dat riviertje de Apt" zweefde.
A. Hoft (1990) toonde aan dat de Appe in vele schouwregisters en koopakten uit de 17e eeuw voorkomt. In berichten over twee grachtrestanten in de omgeving van de Wijkstraat zag hij sporen van het vervolg van deze rivier. Zijns inziens is Appingedam ontstaan als een dam in de Appe ter hoogte van de Dijkstraat. Archeologische vondsten ondersteunen deze these niet.
Op naamkundige gronden is een afleiding van de naam Appingedam van de riviernaam Appe onwaarschijnlijk. Dergelijke vormen komen in de Middeleeuwen alleen voor bij landschapsnamen als Fivelingo.