tot 1500 jaar voor Chr. – vorming van het
landschap
Miljoenen jaren geleden,
tijdens de periodes pleistoceen en holoceen ontstaat, in het gebied
van Rijnenburg, een rivierdelta door stijgend zeeniveau als gevolg
van smeltend landijs. De rivieren vormen stroomruggen (oude
oeverwallen) als gevolg sedimentatie (bezinken van bijv. zand en
klei in rivierbochten). Afwisselende zijn lagen gevormd van klei en
veen door periodes waarin het land regelmatig
overstroomde.
250 -12 jaar voor Chr.
– eerste bewoners en Romeinen
Eerste bewoning van
Rijnenburg tijdens de ijzertijd vond plaats op de hoger gelegen
stroomruggen. Tijdens de Romeinse tijd waren er verschillende
nederzettingen, zowel Romeins als inheems. Economische groei in
Rijnenburg door de rol bij het verbouwen van voedsel voor de
Romeinen die woonden/werkten bij de nabijgelegen
‘Limes’.
450 – 1050 na Chr.
– vroege middeleeuwen
Rijnenburg is niet meer
bewoond nadat het sociaaleconomische systeem instortte door
terugtrekking van de Romeinen. Het duurt 1000 jaar voor er weer
sprake is van bewoning. Daarna start de ontginning en
blokverkaveling van de gronden. Aanleg van de eerste wegen op de
hoog gelegen delen vindt plaats.
1050 – 1500 –
late middeleeuwen
Er ontstaat groeiende
behoefte aan landbouwgrond om voedsel te verbouwen voor de
bevolking van de snel groeiende stad. Grootschalige georganiseerde
ontginning van lager gelegen gebieden.
Langwerpige
verkavelingstroken met zijkades (meenten) zijn nog steeds te
herkennen in het landschap van Rijnenburg. Afwatering vond plaats
via weteringen en de Hollandsche IJssel in eerste instantie door
natuurlijk verval later door bemaling met windmolens. Bouw van
dijken om de polder te beschermen tegen overstromingen. Ontstaan
van ridderhofsteden (huizen met versterking).
Grondgebruik en
beplanting
Het gebied van Rijnenburg
werd vroeger gebruikt voor zowel vee en akkerbouw. Op de akkers
verbouwden boeren rogge gerst, tarwe en haver, daarnaast op
kleinere schaal vlas, boekweit en hennep. In loop van de tijd zet
afname van akkerbouw door stijgend grondwater door. Weilanden met
melkvee voor melk en kaas gingen het grondgebruik na verloop van
tijd domineren. Door voortschrijdende mechanisatie, verbeterde
waterhuishouding en de komst van kunstmest vindt specialisatie
plaats en wordt land minder gebruikt als hooiland maar vooral om
vee op te laten grazen.
Aanwezige beplanting is
vooral functioneel. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van bomen
en struiken als windvang, veekering of geriefhout. De laatste werd
gebruikt om gereedschap van te maken, als bouwmateriaal of als
brandstof. Langs lanen stonden bomen, terwijl deze langs vaarwegen
juist ontbrak, om de wind of paarden niet te belemmeren bij het
voorstuwen van schepen. Rond erven en langs sloten stonden juist
bomen als (knot)wilgen, elzen en essen, doordat ze hier niet in de
weg stonden en als afbakening.
bron Utrecht op de kaart.nl
|