De hoge kleigronden aan de Oude Rijn waren al vroeg bewoond.
De rivier diende als Noordgrens van het Romeinse Rijk. Het
omliggende gebied was moeras. Vanaf ongeveer het jaar 1000 begonnen
bewoners van het noorden en westen van Nederland vanuit hun
traditionele woonplekken deze ‘wildernis’ in te
trekken. Ze verlieten hun terpen of woonplaatsen langs rivieren om
de hoger gelegen veenmoerassen geschikt te maken voor de
landbouw.
Het veengebied waar de Cache is geplaatst, werd in de 12e en
13e eeuw in cultuur gebracht. De sprong naar het veen kan
verschillende oorzaken hebben gehad. De bevolking groeide. De
aanvallen van de Vikingen waren voorbij. Er brak rond het jaar 1000
een relatief warmere periode aan. En de bisschop en graven zagen
uitgifte van de wildernis als een bron van inkomsten.
De overeenkomst die de bisschop van Utrecht met de ontginners sloot
noemde men een Cope.
Dit woord is nog terug te vinden in namen als Gerverscop, Teckop,
Nieuwkoop etc.
Het onontgonnen gebied werd volgens een vaste maatvoering door
de grondeigenaren uitgegeven, waarna deze gronden door een
zogenaamde coper in kavels werden verdeeld onder kolonisten die de
gebieden vervolgens ontgonnen.
De maatvoering van een kavel bedroeg 1250 meter in lengte en 113
meter in breedte. Dit werd een hoevemaat genoemd. Het aantal hoeven
verschilde per perceel. De ontginners groeven parallelle sloten om
het water af te voeren. Langs de achterzijde werd een dwarssloot of
dwarsdijkje aangelegd om te voorkomen dat water van het, hoger
liggende, onontgonnen veengebied op het land voor problemen zou
zorgen. Tevens werden er rondom de percelen vaak dijken opgeworpen
om het water uit de omringende gebieden te weren. Ze werden vaak
beplant met zgn. geriefhout (hout wat de boeren konden gebruiken om
te stoken en te koken).
De Hollandse Kade is zo’n dijk.
Als de ontwatering was geregeld, werd de begroeiing op het
veen verbrand en na enige tijd kon het land dan als akkerland
worden gebruikt. Pas veel later vond er een verschuiving plaats
naar veeteelt.
De sloten in de omgeving laten nog steeds het kavelpatroon zien uit
de tijd van de ontginningen. Doordat de grond steeds verder zakte
werd het op den duur noodzakelijk de polders te bemalen met molens
en vanaf de 19e eeuw met gemalen
Dit zakken wordt veroorzaakt door “klink” en
“oxidatie”. Klink ontstaat wanneer bij een verlaging
van het grondwater, bijvoorbeeld door het graven van sloten, water
uit het veen wegstroomt. Hierdoor neem het volume van het veen af
(dit bestaat namelijk voor een groot deel uit water) en daalt het
land.
Oxidatie versnelt die maaivelddaling. Na ontwatering vullen de
poriën in de veenbodem zich met lucht en gaat dan oxideren. Het
veen verbrand dus eigenlijk, maar dan heel langzaam.
Verondersteld wordt dat in de 13e eeuw het veen zo’n vier
meter boven NAP heeft gelegen.
Nu is dat zo’n twee meter, maar dan beneden NAP.
De Cache is een klein plastic doosje dat na een korte
wandeling kan worden bereikt.
Let op: het kan hier wel drassig zijn.
Als u met uw auto via Gerverscop komt is het
niet toegestaan om voorbij het bruggetje te
parkeren.