A: Iemand op de …. jagen
B: de ….. op het lijf jagen
C: het in de …. jagen
D: iemand in het …... jagen
E: de …. op het lijf jagen
F: over de ….. jagen
G: de … in de gordijnen jagen
H: iemand het …. op jagen
51.(F/E)(G-H).(F/E)(B-C)(A-C)
004.(H)(B+H-A).(D+E)(A-C)(G+E)
Controleer je oplossing