Tijdens de voorlaatste ijstijd (200.000 tot 130.000 jaar geleden) werd de noordelijke helft van Nederland bedekt met landijs. Het ijs kwam in de vorm van gletsjertongen ons land binnen vanuit het noorden. Deze gletsjers schoven als een bulldozer allerlei materialen voor zich uit en stuwden het op naar voren en opzij. Deze bulten worden stuwwallen genoemd.
Stuwwallen waren vanouds geliefde woonplekken. Vanaf de vroege Middeleeuwen werden er nederzettingen gesticht onderaan de stuwwallen, waar de stuwwal grensde aan vruchtbare weidegronden. De bewoners gebruikten de flanken van de stuwwal voor hun akkers en de lager gelegen nattere gronden als weiland en hooiland. Op de hoogste delen van de stuwwal lagen de woeste gronden: gronden die het dorp gezamenlijk in beheer had en die voornamelijk bestonden uit uitgestrekte heidevelden, slechts plaatselijk begroeid door bossen. Op de heide werden de schapen geweid en werd plaggen gestoken.
In de gletsertongen werden ook zwerfkeien meegevoerd, zoals deze twee exemplaren op de hoek van de Vredeman de Vrieslaan, Friedhofflaan en Vegterlaan. Vanaf deze plek heb je altijd zicht op een kudde schapen, die op de vrijstaande kavels het "groen onderhoud" uitvoeren. Een goedkope vrom van ecologisch beheer, want de schapen leveren ook vachten en bemesting op. Menig wijkbewoner voert de schapen af en toe bij. De schapen leven als nomaden en trekken van kavel naar kavel net als de ZWERFKEI in Idylle Noord Oost.