Er waren eens drie jonge reuzen, waar ze vandaan gekomen zijn weet
niemand, maar op een keer waren ze er.
Zij leefden onbezorgd, ze aten veel en dronken veel en waren blij
en vrolijk. Als ze samen stoeiden en elkaar over de heuvels renden,
dan dreunde de grond onder hun voeten.
De dwergen, die in de aarde woonden, zaten verschrikt naar dit
geweld te luisteren en vreesden de heuvels te zien instorten.
Angstig gluurden ze door de struiken, maar als een van de jonge
reuzen kwam aanhollen, wisten ze niet hoe vlug ze in hun holen
konden wegkruipen.
's Avonds als de drie uitgelaten wildemannen moe waren, sliepen ze
naast elkaar op de helling van de heuvel en dan snurkten ze zo
hard, dat de dwergen, die in de heuvel woonden, geen oog meer dicht
deden. Toch waren het geen boze of kwaadaardige reuzen.
De volgende dag begon het spelletje opnieuw. Zo stoeiden ze de hele
dag tot ze moe waren. 's Avonds liepen ze naar de grote hoogte
terug, de jongste was zo moe, dat de beide anderen hem moesten
helpen. Toen ze op de heuvel aankwamen ging de zon juist
onder.
De twee jongsten sliepen direct, maar de oudste van de broers zat
nog lang te kijken naar de zonsondergang. Van de andere kant kwamen
nu stille nevelgeesten. Zij zweefden om de heuvel heen, maar er
kwam er geen een naar boven. Na een tijdje viel ook hij in slaap en
lagen ze gezamenlijk hard te snurken. De dwergen deden weer geen
oog dicht.
De derde dag keken de reuzen rond en zagen dat zij vanaf dit punt
het hele land konden overzien. Daar lagen de bossen en de eindeloze
hei en verder weg de beken en meren. Ze vonden dat ze hier maar een
huis moesten bouwen. Alle drie vonden dat een goed idee en ze
besloten eens flink aan het werk te gaan.
De hele dag sleepten ze met bomen, keien en plaggen. Vier stevige
eiken werden op de hoeken geplaatst. Daar tussen kwamen de wanden
van dennenstammen en plaggen. Met een eiken knots sloegen ze de
boomstammen in de grond, tot grote schrik van de dwergen. Tegen de
avond was het huis klaar en ze stookten hun eerste vuur in de
haard.
Die nacht deden de dwergen weer geen oog dicht, maar nu kwamen ze
bij elkaar en besloten het huis af te breken. Ze werkten en
sjouwden de hele nacht en probeerden de boomstammen uit te graven,
maar de volgende ochtend hadden ze niet meer dan een paar zware
plaggen weggesleept en een paar gangen om de hoekpalen gegraven.
Toen de reuzen 's ochtends wakker werden zeiden ze tegen elkaar: er
schijnen hier veel konijnen te zijn. Een van de reuzen stampte de
gangen weer zo vast toe, dat ze met geen mogelijkheid weer open
gegraven konden worden. Een andere reus greep in een keer de beide
plaggen en legde die weer op het dak.
Toen het avond werd en de zon weer onder was, kwamen de dwergen
collectief bij elkaar. Een van de voornaamste dwergen, die goed kon
spreken en zichzelf graag hoorde spreken, klom op een steen en
sprak de anderen toe.
Onze heuvels zijn door een zware plaag bezocht. Wanneer wij de drie
reuzen hier niet verwijderen, dan hebben we geen leven meer. Ze
lopen zo lomp, dat onze huizen dreigen in te storten. Ze snurken zo
hard, dat wij geen oog dicht doen. Ze eten op een dag met zijn
drieën meer, dan wij allemaal in een jaar. Ze doen alsof wij
helemaal niet bestaan. Dat kan, dat mag zo niet langer duren.
Gisternacht hebben wij geprobeerd het huis af te breken, maar het
zit zo vast en is zo sterk, dat het onbegonnen werk is. Wat wij in
een nacht verwoesten herstellen zij in een ogenblik. Wij kunnen in
kracht niet tegen hen op, we moeten ze nu zien te verdrijven door
hun het leven op allerlei wijze onaangenaam te maken, hen in
allerlei kleinigheden te dwarsbomen.
We zullen vanavond wat vuur van hun haard stelen en het huis ermee
in brand steken. Een gejuich ging in de menigte op. Maar hoe komen
we binnen? Wel we graven gewoon een gang onder het huis tot bij de
haard! En iedereen liep weg om direct te beginnen.
Ze groeven en groeven, maar de drie jonge reuzen, die daar boven
lagen te slapen, snurkten zo, dat er telkens stukken van de gang
instortten. Ten slotte gaf iedereen het maar op.
De volgende dag zeiden de reuzen tegen elkaar: het lijkt wel of er
mollen onder het huis zitten, er is hier een gang, we zullen stenen
op de vloer leggen en die aantrappen.
Die avond zaten de drie reuzen op een stenen vloer om de haard. Het
vuur brandde lustig en ze zaten heel lang gezellig te praten over
hun plannen om rogge te zaaien en bomen te planten. De deur stond
op een kier en buiten stonden de dwergen en gluurden naar binnen.
De jongste werd het eerst wakker van de brandlucht en toen hij keek
stond het hele vertrek vol rook en overal waren vlammen. Hij wekte
zijn beide broers. Net op tijd konden ze het huis verlaten.
Nauwelijks waren ze buiten of met oorverdovend geraas stortten de
zware balken en binten van het dak in. Aan blussen viel niet meer
te denken. Verbijsterd keken de drie broers naar het verwoeste
huis.
Achter de struiken zaten de dwergen te giechelen en op de vlakte
dansten ze in een grote kring. De drie reuzen zagen dit niet, ze
staarden sprakeloos in de hoog opgroeiende vlammen. We hebben
gisteren vergeten de deur dicht te doen, sprak de middelste. Ik
denk dat de wind vonken van de haard geblazen heeft. Het kan ook
zijn dat de brand aangestoken is door een boze geest.
We moeten voortaan de deur goed dicht doen, sprak de oudste. Dan
moeten we eerst weer een deur hebben, sprak de tweede. Morgen
beginnen we weer te bouwen, zeiden ze tegelijk, en dan bouwen we
niet een, maar drie huizen. Als er dan een afbrandt, hebben wij er
nog twee over. De schrik en de neerslachtigheid waren vergeten.
Voor de zon opkwam waren ze al op weg om bomen en plaggen te halen.
De dwergen moesten toezien, dat er opnieuw gebouwd werd.
's Avonds stond er een nog sterker en mooier huis klaar. Binnen een
week stonden er drie van zulke mooie huizen. Er omheen waren
vlierstruiken geplant, om de boze geesten tegen te houden. 's
Avonds waren de deuren gesloten.
Nadat dit alles klaar was begonnen de reuzen de grond om te spitten
en zaaiden rogge. De dwergen brachten engerlingen en onkruid in de
akkers, zodat de oogst voor een deel mislukte en erg schraal
uitviel. De nacht voordat de rogge gemaaid zou worden sloegen ze de
rogge neer, zodat het maaien uiterst moeilijk was.
De drie broers trokken het onkruid eruit, ze spitten het volgende
voorjaar de akkers dieper om en omrasterden de akkers met dichte
heggen.
Op een keer hadden de reuzen weinig te doen en gingen ze naar het
bos, haalden daar een paar mooie jonge beuken en plantten die boven
op de berg om hun huizen tegen de stormen te beveiligen. De dwergen
ondermijnden de boompjes en sneden er de fijne haarwortels af. Maar
als er een boompje dood ging, plantten de reuzen er twee voor in de
plaats. De bomen groeiden heel langzaam, maar juist omdat ze zoveel
te verduren hadden werden ze uiterst sterk. Weldra waren de wortels
zo taai, dat de dwergen er met geen mes meer door konden komen.
Op een dag in de herfst zei de jongste van de reuzen, die altijd
wat onrustig van aard was geweest, ik trek hier weg. De grond is
arm en schraal en die geniepige dwergen vervelen me. Ik ga naar het
westen, daar is de grond beter. Zo gezegd, zo gedaan.
De twee anderen keken hem treurig na. Hij zal wel snel terugkomen,
want daar in het westen is het ook niet alles.
De winter ging voorbij, maar de jongste kwam niet terug.
Het werd voorjaar en toen zei de tweede broer dat hij ook naar het
westen ging, daar is de grond vast veel beter. Onze broer komt niet
terug, ik ga naar hem toe. Weemoedig zag de oudste hoe ook de
tweede broer, opgewekt en vol moed, op weg ging.
Toen hij weg was bleef de laatste broer eenzaam achter.
Hij sloot de twee andere huizen, onderhield de akkers en de bomen.
Soms kreeg hij zin om ook naar het westen te gaan, maar wie zou er
dan voor de oogst en de bomen zorgen? Hij kon de boel niet in de
steek laten. De jaren gingen voorbij. De akkers werden steeds
vruchtbaarder en de bomen groeiden langzaam, maar ontzaglijk, en
zij boorden hun wortels diep in de aarde. Vele stormen overleefden
ze.
Vele jaren nadat de reus gestorven was, kwamen de mensen. Ze
vonden goed akkerland en drie stille, met mos begroeide huizen en
ze noemden de plaats Drie.
De bomen staan er nog steeds, hoog, geweldig en onaantastbaar. Het
kan ook niet anders, ze werden door reuzen geplant.
75,8; 48,2; 86,9; 15,12; 71,12; 39,6; 99.8; 25,12; 8,8; 106,3;
27,11; 77,4; 12,3; 83,8; 55,12; 18,8; 97,4; 57,8; 62,13; 101,10;
45,2; 16,2; 104,14; 36,5; 78,17; 32,14; 42,11; 9,7; 18,6; 83,6;
45,4; 98,7; 83,2; 21,13; 67,11; 36,4; 94,6; 63,3; 33,23; 88,4;
31,1; 94,10; 46,5; 4,1; 40,2; 84,7; 51,31; 62,6; 93,12; 41,21;
77,16; 1,3; 3,6; 36,9; 81,21; 82,10; 61,7; 42,1; 26,8; 58,13; 47,5;
16,2; 40,6; 59,3; 43,3; 100,2; 21,12; 6,20; 38,13; 55,2; 21,12;
47,12; 4,10; 44,14; 83,11; 88,3; 61,16; 2,10; 105,4; 54,14; 27,8;
37,8; 87,6; 47,10; 103,3; 28,12; 51,10; 70,5; 78,20; 43,19;
58,15;16,7; 92,7; 82,10; 80,11; 99,6; 28,24; 81,6; 104,5; 21,8;
35,7; 13,12; 85,10; 60,8; 27,16; 81,13; 42,5; 79,17; 35,13; 93,5;
23,4; 44,10; 98,15
De cache ligt naast het pad en ga vooral het bos niet in.
Houd je tijdens je verblijf in het bos aan de hier geldende
regels:
1. Het gebied is alleen toegankelijk tussen zonsopgang en
zonsondergang.
2. Blijf op de paden en heb respect voor de natuur. Voor de cache
hoef je niet van de paden af, ook graven of anderszins is niet
nodig.
3. Honden zijn toegestaan maar dienen aan de lijn gehouden te
worden.
4. Fietsen is toegestaan op wegen en paden.
De GPS ontvangst is door de aanwezige bomen met of zonder bladerdak
niet altijd optimaal. Blijf echter op de paden.
Met dank aan Staatbosbeheer voor de toestemming om een geocache te
mogen plaatsen.