Pastoor De Neveplein gelegen achter De kerk van Westkapelle, een deelgemeente van Knokke-Heist, is volledig verwoest door een uitslaande brand op 26/03/2013 rond 16:41 u. De brand is ontstaan aan het dak, waar werkzaamheden uitgevoerd werden.
Jacobus Vincentius De Neve, pastoor van Westkapelle, een lijdensweg in drie Guyana’s
Jacobus Vincentius De Neve werd geboren in Eeklo op 28 februari 1748 en stierf op 5 juni 1799 in Berbice. Hij werd priester gewijd op 21 december 1773 en werd achtereenvolgens onderpastoor in Koolskamp en Adegem en pastoor in Westkapelle.
In 1790 werd in het revolutionaire Frankrijk de Constitution civile du clergé van kracht. Vele Franse priesters weigerden de daaraan verbonden eed van trouw af te leggen en vluchtten naar het buitenland.
Op 26 juni 1794 veroverden de revolutionaire legers de Zuidelijke Nederlanden en de republikeinse wetten werden langzaam van kracht in de veroverde gebieden. De scheiding van Kerk en Staat werd volledig doorgedreven. De priesters werden beschouwd als staatsambtenaren en moesten daarom de eed zweren van trouw aan de republiek en de constitutie van het jaar 3. Maar ook en vooral moesten zij in diezelfde eed haat aan het koningdom zweren. Pastoor De Neve weigerde dit.
Op 6 februari 1798 werd hij veroordeeld en verbannen naar Frans-Guyana, samen met tientallen andere priesters. Op 3 april 1798 werd hij, samen met 18 medeveroordeelde priesters overgebracht naar Rijsel.
Toen pastoor De Neve en zijn eveneens tot deportatie veroordeelde lotgenoten in augustus 1798 hun kerker verlieten en in Rochefort (Frankrijk) scheep gingen, zal hem vrijwel niets bekend zijn geweest van de nieuwe wereld van planters en slaven, forten en plantages waar hij heen ging : de Wilde Kust en in de eerste plaats Frans-Guyana, een van de landen in het door grote rivieren doorsneden veelstromenland Guyana. Dit strekt zich uit op de noordkust van Zuid-Amerika tussen de delta van de Orinoco in Venezuela en de monding van de Amazone in Brazilië. Alle Europese koloniale mogendheden (Spanje, Engeland, Nederland, Frankrijk, Portugal) hadden op het einde van de 18e eeuw een deel van dit gebied in bezit of hadden er zeggenschap over. Zij hoopten toen nog veel goud te ontdekken en misschien zelfs het gebied van de Goudkoning, El Dorado, te betreden en te veroveren. Zij hadden er in elk geval koloniën gevestigd waarvoor miljoenen slaven onder dwang, met geweld, in vaak erbarmelijke omstandigheden, in een eeuwenlange, grootschalige mensenhandel tussen Europeanen en Afrikanen over de Atlantische Oceaan werden vervoerd. Rochefort was toevallig ook een belangrijke Europese haven voor het inladen van allerlei goederen die als ruilmiddel werden gebruikt in de Atlantische slavenhandel.
Toen hij in Frans-Guyana voet aan wal zette, was het land niet alleen al geruime tijd een plantagekolonie, maar was het, zoals hij het aan den lijve zou ondervinden, ook een deportatiekolonie geworden, waarheen allerlei ongewenste personen werden verbannen door degenen die in Frankrijk en onderhorigheden de dienst uitmaakten na de Franse Revolutie. Wie, zoals pastoor De Neve, de uitputting van de tocht naar de haven van Rochefort en de verschrikkelijke overtocht overleefde, had weinig kans om stand te houden op de Wilde Kust, zoals deze gebieden van Zuid-Amerika ook werden genoemd. Er werd veel geleden en er werd veel gestorven.
Pastoor De Neve slaagde erin om dit uitzichtloze oord te ontvluchten. Hij kwam tijdelijk terecht in het buurland : Suriname of Nederlands-Guyana, sinds 1667 onder Nederlands bestuur en toen nog een bloeiende kolonie, waar dankzij de werkkracht van duizenden slaven op enkele honderden plantages suiker, koffie, cacao en katoen voor de Europese markt werd voortgebracht.
Ook in het suikerland Suriname wachtte hem, als waarachtig politiek vluchteling, een bittere kelk. Nederland was sinds 1795 Bataafse Republiek en in Suriname was Frankrijk in de persoon van een invloedrijke consul goed vertegenwoordigd. Toen hem ter ore kwam dat er vluchtelingen uit Frans-Guyana in het land waren, gaf hij de landvoogd, gouverneur Juriaen François Friderici (1792-1802), in niet mis te verstane bewoordingen te kennen dat de vluchtelingen op Surinaamse bodem moesten worden aangehouden en uitgeleverd. De gouverneur zorgde er met de nodige tact voor dat zij Suriname weer per boot konden verlaten.