Historiek:
Na 1876 werd gestart met de aanleg van drie vooruitgeschoven batterijen op een afstand van ca. 2000 m voor de omwalling van Dendermonde. Deze batterijen werden officieel aangelegd om de verdwenen lunet in de voorgracht van de Dendermondse vesting te vervangen. In werkelijkheid was het een poging om Dendermonde te omringen met een voorliggende verdedigingsgordel die de stad tegen bombardementen en modernere wapenvoering moest beschermen.
Deze zeer indrukwekkende en solitaire constructies liggen in een prachtig domein en gaan volledig in het landschap op. Elke batterij heeft een halfcirkelvormige aanleg, bestaande uit een aarden wal en een diepe kunstmatige gracht. De wal is uitgewerkt met dwarswallen waarop de kanonnen geplaatst werden. Op een aangelegd eilandje in het midden bevindt zich het eigenlijke hoofdgebouw, bedekt door aarde, dat d.m.v. een ophaalbare brug in verbinding staat met de voorliggende sergeantenwoning. Ten noorden bevond zich ook een poortgebouw buiten de omwalling.
Het bakstenen hoofdgebouw heeft een T-vormig grondplan. Parallel aan de breedste zijde van de gracht bevinden zich de aaneengesloten tongewelfde ruimten die aan de zijde van de sergeantenwoning voorzien zijn van de belangrijkste muuropeningen. Het gebouw is symmetrisch opgebouwd rond twee snijdende gangen waarvan de centrale gang uitgeeft op een soort onderaardse dwarsgang achter het hoofdgebouw die het met een achterliggende ‘holtraverse’ verbindt. Deze ‘holtraverse’ bevindt zich in de punt van de batterij en herbergt twee achter elkaar gelegen munitiemagazijnen. Zowel de dwarsgang als de ‘holtraverse’, die enkel via het hoofdgebouw toegankelijk zijn, zijn bedekt met aarde waardoor ze volledig aan het gezichtsveld onttrokken worden.
Het hoofdgebouw telt zeven traveeën en slechts één bouwlaag. De dakconstructie is door de aarden deklaag niet zichtbaar. Zoals eerder vermeld is het hoofdgebouw symmetrisch opgebouwd rond twee snijdende gangen waarrond acht ruimtes werden gegroepeerd. De ruimten geven uit op de gangen en de meesten zijn onderling met elkaar verbonden. Ze werden hoofdzakelijk gebruikt als magazijn voor artilleriemateriaal, één werd voorbehouden als portierslokaal. De geïsoleerde ruimte ten westen was ontworpen als poedermagazijn en was daardoor enkel bereikbaar via een extra portaal. (Zie platte grond) Om het poeder droog te kunnen houden was een zeer goede luchtcirculatie vereist. De ruimte werd daarom voorzien van een dubbele muur met extra spouwen en een lage zoldering die extra verlucht werd door een in boogvorm geplaatste rij oculi (cf.voorgevel).