DE ROEK
De roek( Corvus frugilegus) is een grote zangvogel en behoort tot de
kraaiachtigen. Het is één van de vijf soorten van het geslacht Corvus in
in Nederland en België.
De roek is vrijwel even groot als de zwarte kraai, ongeveer 46 cm lang
Het verenkleed is zwart met een blauwige metaalglans. De snavel is ook
zwart, iets naar beneden gebogen en wat slanker dan die van de zwarte
kraai. Als het dier wat ouder is, wordt de snavelbasis kaal en de onderlig-
gende grijze huid zichtbaar. Het bovendeel van de poten is, anders dan bij
zwarte kraaien, met wat veren bekleed. Deze “broek” maakt ook jonge roeken
( jonger dan acht maanden), die nog geen lichte snavelbasis hebben, in het
herkenbaar. De beide geslachten zijn gelijk gevederd en even groot. De roek
kan luidruchtig zijn en heeft een groot aantal geluiden tot zijn beschikking, die
deels sterk met die van de zwarte kraai overeenkomen.
Roeken leven in kolonies, in nesten die dicht bij elkaar in een aantal boomtoppen
worden gebouwd; deze kolonies kunnen zeer groot worden
Het leefgebied van de roek is open akker- en weideland, afgewisseld met bomen,
bosjes, boomrijen en heggen. De vogel gedijt goed in menselijk cultuurland, als hij
niet wordt bejaagd. Ze worden niet afgeschrikt door de nabijheid van mensen.
Mensen kunnen echter wek last hebben van een grote luidruchtige roekenkolonie
vlak in de buurt, met vaak ook poepoverlast op wegen en auto’s. In sommige grote
steden zijn zeer grote overwinteringsplaatsen. Deze populaties passen hun gedrag
aan en foerageren meer op straat waarbij ze veel minder schuw kunnen worden,
met vluchtafstand van een paar meter. Roeken zijn erg trouw aan hun standplaats.
Roeken leven het gehele jaar in groepen, broeden in soms zeer grote kolonies en
slapen in slaapbomen. Op de bodem verplaatst de roek zich met plechtige passen
of met sprongetjes, in de lucht met een krachtige vleugelslag met vrij lange glij-
momenten. Partners begroeten elkaar met een soort paradepas, waarbij de
vleugels licht worden opgetild. Roeken zijn net als andere kraaiachtigen uit-
gesproken nieuwsgierig.
Ze eten dierlijk voedsel( regenwormen, slakken en
insecten. Plantaardig voedsel maakt ong. 60% van hun dieet uit en bestaat
vooral uit zaden. Noten, eikels en vruchten als kersen en pruimen worden ook
wel gegeten. Met kleine sprongetjes afgewisseld met grote stappen lopen de
dieren over de bodem en zoeken naar voedsel waarbij de snavel wordt gebruikt
om te voelen, te pikken, te graven en te grijpen.
Roeken vormen een paar voor het leven. De nestbouw begint vroeg in maart,
meestal in de kruin van een hoge loofboom. De nesten liggen dicht op elkaar.
Het nest wordt door beide partners gemaakt, is stevig in elkaar gezet van dunne
buigzame twijgen en wordt van binnen met verschillende materialen gevoerd.
Vaak wordt er materiaal uit buurtnesten geroofd. Het legsel bestaat uit 3 tot 6,
soms 9 grijsgroene, onduidelijke gevlekte eieren en wordt door het vrouwtje 16
tot 19 dagen bebroed. Zij wordt in die tijd door het mannetje gevoerd. De jongen
verblijven ong. een maand in het nest, in de eerste 10 dagen gevoerd door het man-
netje, daarna door beide ouders. Na het uitvliegen worden de jongen nog een poos-
je door de ouders verzorgt waarna ze zich aansluiten bij een troep leeftijdgenoten
en in de nabij omgeving op verkenning gaan. In deze jeugdgroepen vindt dan ook na
circa een jaar de paarvorming plaats.