DE KOOLMEES
Het is misschien wel het bekendste vogeltje van Nederland: de koolmees
Vrijwel iedereen die een nestkastje in tuin of park heeft hangen, kan bijna
wel rekenen op de aanwezigheid van deze geel-groen-zwart acrobaat.
Mannetje en vrouwtje lijken sterk op elkaar, maar zijn toch goed te onder-
scheiden. Mannetjes hebben namelijk een flinke brede zwarte stropdas
over de borstkas hangen, terwijl dat bij de vrouwtjes slechts een dun sjaaltje is.
De koolmees is vermaard om zijn repertoire aan geluiden. Een beetje kool-
mees kent wel 40 varianten op de koolmeesgezang. Door overal in zijn terri-
torium een ander deuntje te zingen, denken de mezen uit de omgeving dat
het gebied al druk bewoond is door koolmezen. Over elkaar voor de gek
houden gesproken… De buurmees past precies dezelfde truc toe! In Neder-
land leven veel meer koolmezen dan er natuurlijke boomholten zijn; een
groot deel van de mezen bewoont dan ook een nestkast. Ook de winter-
sterfte is door de gul gegeven vetbollen en pindanetjes lager dan in natuur-
lijker situatie. Maar het is natuurlijk een prachtig gezicht om zo’n behendig
koolmeesje aan een mezenbol te zien bungelen.
De koolmees (Parus major) is de grootste soort mees, zoals de soortnaam ver-
raadt: major betekent groot. De roep van de koolmees klinkt als péh-puuh wat
wat vergelijkbaar is met de sirene van een politie-auto. De zang is een hoog si si
sirr en lijkt iets zachter dan die van de pimpelmees. De vlucht van de koolmees is
meestal gelijk aan die van andere mezen. In grote bogen vliegt de koolmees door
de lucht, afwisselend wordt met de vleugels geslagen en gezweefd.
Koolmezen leven vooral in bosrijke gebieden, maar ze zijn ook heel vaak te zien in
tuinen met veel groen voorzieningen. Koolmezen bevinden zich het meest in het
struikgewas, tussen houtwallen en houtsingel en eigenlijk overal waar bomen te
vinden zijn. Koolmezen zijn niet schuw en eten soms pinda’s uit de hand.
Wanneer een koppeltje koolmezen elkaar gevonden hebben, blijven zij gedurende
1 tot 2 nestjes bij elkaar. Het nest bevat meestal voor de hand liggende onderdelen
als mos, haren, veren, bladeren, takjes en ander zacht materiaal. Wanneer het nest
klaar is, zal het vrouwtje beginnen met het leggen van één ei per dag. Tot een hoe-
veelheid van ong. 8 tot 10 eitjes zal het vrouwtje nog niet beginnen met broeden
Tijdens het broeden zal het mannetje de taak op zich nemen zijn vrouwtje te voeren
Na twee weken komen de eitjes uit waarna beide ouders de jongen zullen voeren.
De jongen blijven zo’n 16 tot 23 dagen in het nest waarna ze het nest verlaten. De
jongen kunnen net als hun ouders goed aanvoelen wanneer het een geschikt
moment is om het nest te verlaten. Hierna wordt het voor de ouders een drukke
periode om de jongen te leren voedsel te vinden, ze worden bij elkaar gehouden
door een druk geroep. Jongen leren goed de omgeving kennen waarin ze geboren
worden en zullen daarom ook ieder jaar in de lente terug kunnen keren naar de
plaats waar ze geboren zijn. Hierbij kunnen ze kiezen om het ouderlijk nest over
te nemen als het niet bezet is.
Koolmezen maken graag gebruik van vetbollen, pindanetjes en voedertafels met
een gevarieerde hoeveelheid zaden. Ook het meenemen van een pindanootje doet
hij veel. Het liefst neemt hij het dan mee naar een beschutte plek waar hij zich rustig
voelt en de tijd neemt om het op te eten. Daarnaast eten zij voornamelijk insecten
en hun larven, zaden, bessen, knoppen en noten.